Flexibiliteit en kwalificatie voor een kwalitatieve werkgelegenheid

6 september 2018 door
BECI Community

“Jobs, jobs, jobs!” De formule van premier Charles Michel (MR) klinkt overtuigend omdat de werkgelegenheid tijdens deze legislatuur steeg. Op het eerste gezicht een prachtig resultaat, maar het Instituut voor Duurzame Ontwikkeling (Institut pour un Développement Durable – IDD) onderzocht de kwaliteit van de gecreëerde banen. Minder rooskleurig.

De economist Philippe Defeyt (Écolo), bestuurder van het IDD, is het eens met de Brusselse minister van economie en werk Didier Gosuin (DéFI): het stijgende aandeel van de tewerkgestelde bevolking is goed nieuws. Er waaide een wind van economisch herstel en de politici maakten gretig gebruik van de cijfers, met inbegrip van de tewerkstelling van laagbetaalden en laaggeschoolden en het behoud van oudere werknemers. In zijn verslag van juni 2018 schreef de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid echter dat België in 2017 nog steeds minder personen van 20-64 jaar tewerkstelt (68,5%) dan het Europese gemiddelde (72,1%). En er liggen uitdagingen in het verschiet, zoals de pensionering van de babyboomers en de vertraging van de groei.

“Een structurele werkloosheid zoals degene die ik vier jaar geleden mocht gaan beheren, moest eerst en vooral worden teruggedrongen”, zegt de minister, “maar ik besef ten volle dat niet al de nieuwe banen van goede kwaliteit zijn. Het Brusselse Gewest heeft trouwens de steun aan de werkgelegenheid laten afhangen van de duurzaamheid van de banen. Nu is het zo dat een economisch herstel in het begin altijd gepaard gaat met meer onzekere banen. Wat is best? Werkloos blijven in afwachting van een goede baan of proberen een beroepsproject te ontwikkelen, ook al is dit niet de job waarvan u droomde? Mensen uit de structurele werkloosheid halen is geen eenvoudige opdracht.”

Eigenheden van onzeker werk

De daling van de arbeidskwaliteit is niet typisch Belgisch. Ons land doet het trouwens beter dan zijn buren: 10,4% tijdelijke tewerkstelling in 2017, tegenover 12,9% in Duitsland, 16,8% in Frankrijk en 21,7% in Nederland.

Door seizoenarbeid, uitzendopdrachten en tijdelijk werk gelijk te stellen met deeltijds werk, raamt de IDD dat deeltijds werk in België over de laatste vier beschikbare kwartalen gemiddeld 37,5% van de banen in loondienst en 64,2% van de banencreatie vertegenwoordigt tussen eind 2014 en begin 2018. Naast de 138.000 banen in loondienst die toen werden gecreëerd, zijn er 37.000 zelfstandigen, van wie de flexibiliteit een zekere aantrekkingskracht heeft. Voor Philippe Defeyt gaat de stabiliteit van de werkgelegenheid achteruit: “Het aandeel van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, dat sterk toeneemt bij jongeren, daalt nu ten voordele van uitzendopdrachten. We moeten uitmaken in hoeverre deze verhoging verband houdt met het schrappen van de proeftijdsclausule, die ondertussen weer is ingevoerd. Hoe dan ook, het aantal onzekere statuten zal blijven toenemen. Degenen die een vast contract hebben, bv. in een onderneming in moeilijkheden, vrezen ook voor hun baan. Op de arbeidsmarkt ontstaat hoe langer hoe meer een kloof tussen enerzijds lage lonen zonder werkzekerheid noch aanvullende voordelen, en anderzijds degenen die zulke voordelen behouden, al worden ze gesnoeid. De ongelijkheden nemen op de arbeidsmarkt fors toe.”

Voor de heer Defeyt vormen banen ‘à la Uber’ slechts een miniem deel van de werkgelegenheid en verdienen dus geen overdreven aandacht. Net als hij verwacht Didier Gosuin een verduidelijking van de spelregels om deze schijnzelfstandigen uit de juridische onduidelijkheid te redden: “De federale regering stelt zich te passief op en dat ondermijnt de boodschap ‘Jobs, jobs, jobs’ door de indruk dat het om minderwaardige banen gaat. De handhaving van de reglementering op federaal en Europees niveau zal niet beletten dat deze nieuwe technologieën en ‘platform’-economieën zich blijven ontwikkelen.”

Het IDD berekende dat het reële gemiddelde uurloon begin 2018 nog steeds niet het niveau van eind 2014 heeft ingehaald. “De daling van de arbeidskwaliteit trekt ook de levensstandaard naar beneden”, weet Philippe Defeyt. “Sommige lonen zoals die van zorgkundigen blijven te laag in verhouding tot de moeilijkheid van het werk. De personen die lage lonen combineren met ongewenst deeltijdswerk zitten klem in een werkloosheidsval. Voor mensen die voltijds werken heeft de regering de kloof tussen nettolonen en sociale uitkeringen verbeterd. Maar dit geldt niet voor deeltijds.”

Flexibiliteit en soepelheid

Volgens hem “zullen de meeste huidige trends zich voortzetten, weliswaar met een grens: geleidelijk bereiken we een maximumpercentage deeltijds werk.” Hoewel deeltijds werk bij mannen toeneemt, vooral aan het einde van de loopbaan, betreft dit type contract nog steeds vier keer zoveel vrouwen. “Net als bij andere tijdelijke contracten valt bij deeltijds werk moeilijk een onderscheid te maken tussen wat vrijwillig of bijna vrijwillig is, en wat volledig of bijna volledig wordt opgelegd. Sommige mensen halen voordeel uit de mobiliteit van de arbeidsmarkt. De vakbonden zouden zich duidelijker moeten verzetten tegen opgedwongen deeltijds werk. Ik meen dat we door een heleboel sociale en economische ontwikkelingen zeker moeten analyseren wat er binnen de gezinnen leeft. Wanneer een persoon in een koppel een zekere beroepsstabiliteit geniet, dan is het voor de andere gemakkelijker om deeltijds werk te aanvaarden voor een persoonlijk project of een opleiding. Maar voor een alleenstaande is dit niet te doen.”

Didier Gosuin stelt vast dat de verdeling binnen de overheidsdiensten een groter aandeel vertoont van vrijwillig gekozen deeltijds werk: “De werkzekerheid bevordert dit. In de privésector durven de mensen uit angst voor ontslag minder vragen naar een 4/5de tijdregeling of halftijds werken. Ook de flexibiliteit zet de werknemers onder druk. Het zou voor de onderneming positief zijn om deze flexibiliteit te integreren en er een troef van te maken. Flexibiliteit mag niet worden beschouwd als een middel om de werknemer onder druk te zetten en tegelijk de druk op de onderneming te verlichten. Het moet beide kanten opgaan.”

Philippe Defeyt hanteert een gelijkaardige benadering van werk gerelateerde ongemakken: “Wij worden beïnvloed door de stress op het werk die we naar huis brengen en door de persoonlijke problemen die we op het werk in het achterhoofd houden: de activiteiten van de kinderen, financiële problemen veroorzaakt door een scheiding enz.” De evolutie van de gezinnen mag geen excuus zijn. Defeyt pleit voor “een toenadering tussen de flexibiliteit die de werkgever vraagt en de soepelheid die de werknemer verwacht. Zo weten we bijvoorbeeld dat werknemers gemakkelijker flexibiliteit in de werktijden aanvaarden als ze zulke regelingen onderling kunnen uitwisselen.”

“Kwalificaties, kwalificaties, kwalificaties!”

Deze formule klinkt misschien minder overtuigend maar voor Didier Gosuin is dit de weg naar een sterkere Belgische economie en een betere arbeidskwaliteit. Ook omdat de schaarste aan talent de kandidaat in staat stelt om over zijn arbeidscontract te onderhandelen: “De politici roesten zich vaak vast in ideologische debatten die kenmerkend zijn voor de grote politieke strekkingen, links of rechts, waarbij de ene niets wil veranderen en de andere zich blind staart op prestaties. Beide houdingen leiden vroeg of laat tot sclerose. Ik hoop dat ik de zaken positiever aanpak.” Hij is het in elk geval eens met de aanbevelingen van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid, die oordeelt dat het mobiliseren van de groepen die het minst bijdragen tot de werkgelegenheid niet zal volstaan om de ontluikende kenniseconomie te ondersteunen.

De gewestelijke minister belast met beroepsopleiding doet zijn best en pleit vurig voor de toegevoegde waarde van een federaal pact met de deelstaten rond kwalificatie: “Het credo van de eerste minister heeft zijn beperkingen. Dat blijkt uit het aantal vacatures. België scoort slecht wat betreft de gemiddelde kwalificatie van de burgers. De ondernemingen moeten nadenken over het opzetten van alternerende opleidingen of van een systeem van ‘job protection’, zoals in Denemarken. Hiermee kan een werknemer een scholingsverlof nemen dat door de overheid wordt gefinancierd. Tijdens de bijscholing van de werknemer huurt het bedrijf een persoon in met een theoretische opleiding, die de onderneming dan aanvult met praktijkervaring. We moeten vandaag aanvaarden dat een werknemer zijn hele carrière lang zijn kwalificaties verbetert, zelfs als hij daardoor naar een andere werkgever stapt, wat op macro-economisch vlak is positief voor de samenleving. Sommige bedrijven vestigen zich niet in ons land bij gebrek aan de vaardigheden die ze nodig hebben om zich te ontwikkelen. Daarom is investeren in vaardigheden ook investeren in groei.”

BECI Community 6 september 2018
Deel deze post
Archiveren